18916 |
gedwee |
braaf:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
e braaf kind (K357p Paal),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
braaf (K357p Paal),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
braaef (K357p Paal),
gemakkelijk:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gemekkelijk (K357p Paal),
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
⁄n gewillig kind (K357p Paal),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (K357p Paal),
goed:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ə gou joonk (K357p Paal),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gou (K357p Paal)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
schrijver:
schrèver (K357p Paal)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
de gijlvĕrf (K357p Paal),
geelzucht:
de geilzucht (K357p Paal),
de geiëlzucht (K357p Paal)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen sikkepit waard:
gien sikkepit weirt (K357p Paal),
geen sok waard:
gein sok wèəd (K357p Paal)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
29054 |
geer |
geer:
gīr (K357p Paal)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|
32746 |
geerakker |
geerhoek:
gei̯ǝrhuk (K357p Paal),
gīrhok (K357p Paal),
kortvoren:
kǫrt˲vōrǝ (K357p Paal)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaopen (K357p Paal),
gape (K357p Paal),
gapen (K357p Paal),
gāpə (K357p Paal),
gōͅpə (K357p Paal)
|
gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geerhonger:
geͅəlhoŋər (K357p Paal),
geeuwhonger:
gīu̯hoŋər (K357p Paal)
|
geeuwhonger (ziekelijke honger) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
graxt (K357p Paal),
vloot:
vlø̄t (K357p Paal),
zouw:
zǫu̯w (K357p Paal)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gekapt:
gekapt (K357p Paal),
Syst. IPA
gəkapt (K357p Paal),
kapvlees:
kapvliesch (K357p Paal),
kipkap:
kipkap (K357p Paal)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|