21377 |
stuiver |
knab:
enne knab (L290p Panningen),
knabje:
e knebke (L290p Panningen),
stuiver:
sjtuver (L290p Panningen)
|
stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21630 |
stuiver (belg.) |
stuiver:
enne sjtūūver (L290p Panningen)
|
Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33643 |
stuk grond |
perceel:
pɛrsīǝl (L290p Panningen),
plak grond:
plak groŋkt (L290p Panningen)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
broek:
brōk (L290p Panningen),
hei:
hęi̯ (L290p Panningen),
stuk woeste grond:
štø̜k wø̄stǝ gro.ŋk (L290p Panningen),
ven:
ven (L290p Panningen)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
beesten:
bīǝstǝ (L290p Panningen)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
20847 |
suiker |
suiker:
soëkker (L290p Panningen)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sǫkǝrkrūǝt (L290p Panningen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20785 |
suikerbrood |
klontjesweg:
kluntjes-wègk (L290p Panningen),
kluntjeswĕĕk (L290p Panningen)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)]
III-2-3
|
31268 |
suikerbrood, ringhoorn |
vorm:
vǫrǝm (L290p Panningen)
|
Een afgeknotte kegel van gegoten ijzer die wordt gebruikt bij het rond en taps smeden van (wiel)banden. Zie ook afb. 27. [N 33, 54]
II-11
|
17735 |
suizen van de oren |
oorsuizen:
oorsōēze (L290p Panningen),
tuiten:
mien ôê.re tōē.te (L290p Panningen)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|