25679 |
weekruimte |
moutkamer:
mǭ.tkā.mǝr (L290p Panningen)
|
De ruimte waarin zich de weekbakken bevinden. [N 35, 2]
II-2
|
21279 |
weelde |
weeld:
wèldj (L290p Panningen)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
kranenzomer:
enne kraanezoomer (L290p Panningen)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17575 |
weerborstel |
borstel:
bōrstǝl (L290p Panningen),
weerborstel:
wéérboorstel (L290p Panningen),
wéérborstel (L290p Panningen)
|
Harde, dikke en stijve stekelharen met een draaiing erin voor op de rug van het varken. [N 76, 13; N 28, 31] || valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
I-12, III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
et waerleech (L290p Panningen),
wéérleechte (L290p Panningen),
wéérlichte (L290p Panningen)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wéérlīcht (L290p Panningen),
wêrlīcht (L290p Panningen),
wêrlīg (L290p Panningen)
|
bliksem [SGV (1914)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wier (L290p Panningen),
wèr (L290p Panningen),
wêr (L290p Panningen, ...
L290p Panningen)
|
weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
wreed in de muil:
vrīǝt en dǝ mul (L290p Panningen)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wêrwolf (L290p Panningen)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
33698 |
weg over het erf |
miste:
miste (L290p Panningen)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|