33038 |
zicht |
zicht:
zēxt (L290p Panningen)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zīk (L290p Panningen)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
zikde (L290p Panningen)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zieël (L290p Panningen)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (L290p Panningen),
zien:
zīn (L290p Panningen)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de zeej (L290p Panningen),
pīē:n in de zee:i (L290p Panningen),
zèj (L290p Panningen)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
31273 |
zijhamer |
zijhamer:
zęjhāmǝr (L290p Panningen
[(voor het uittrekken van ijzer)]
)
|
Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73]
II-11
|
25499 |
zijkanten van een peperkoek |
kantkoek:
kaŋkkōk (L290p Panningen),
kaŋtkōk (L290p Panningen)
|
Het woordtype "kantkoek" duidt waarschijnlijk op "repen koek" die men van de zijden van gebakken koekdeeg afsnijdt om dit rechthoekig te maken. [N 29, 94c]
II-1
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
sjnōēve (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
snuiten:
sjnōēte (L290p Panningen),
uitsnoeven:
zien naas oetsjnōēve (L290p Panningen)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
schreursgat:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
sjrûûrsgaat (L290p Panningen)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|