e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Panningen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zicht zicht: zēxt (Panningen) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4
ziek ziek: zīk (Panningen) ziek [SGV (1914)] III-1-2
ziekte ziekte: zikde (Panningen) ziekte [SGV (1914)] III-1-2
ziel ziel: zieël (Panningen) ziel [SGV (1914)] III-3-3
zien, kijken kijken: kieke (Panningen), zien: zīn (Panningen) kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)] III-1-1
zijde zij: pien in de zeej (Panningen), pīē:n in de zee:i (Panningen), zèj (Panningen) zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] III-1-1
zijhamer zijhamer: zęjhāmǝr (Panningen  [(voor het uittrekken van ijzer)]  ) Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73] II-11
zijkanten van een peperkoek kantkoek: kaŋkkōk (Panningen), kaŋtkōk (Panningen) Het woordtype "kantkoek" duidt waarschijnlijk op "repen koek" die men van de zijden van gebakken koekdeeg afsnijdt om dit rechthoekig te maken. [N 29, 94c] II-1
zijn neus snuiten snoeven: sjnōēve (Panningen, ... ), snuiten: sjnōēte (Panningen), uitsnoeven: zien naas oetsjnōēve (Panningen) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijspleet in de overrok schreursgat: [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]  sjrûûrsgaat (Panningen) zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3