34100 |
achterklauw |
vers:
vērs (L290p Panningen)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (L290p Panningen),
hees:
hīǝs (L290p Panningen),
spronggewricht:
šproŋgǝvrext (L290p Panningen)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
31587 |
achternaafband |
toet:
tūt (L290p Panningen)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
32642 |
achterploeg |
staart:
štɛrt (L290p Panningen)
|
Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b]
I-1
|
31585 |
achterschijf |
stootring:
štū̄ǝtreŋk (L290p Panningen)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
ééchterste (L290p Panningen),
êchterste (L290p Panningen),
gat:
gaat (L290p Panningen),
kont:
kónt (L290p Panningen),
vot:
vot (L290p Panningen)
|
[N 10c (1961)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
19445 |
achteruit |
terug-op:
trȳx˱ ǫp (L290p Panningen)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
šlǭn (L290p Panningen)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
29793 |
achtervuur |
achtervuur:
axtǝrvø̄̄r (L290p Panningen)
|
Het gedeelte van de gebakken laag steen in een ring- of zigzagoven waar de steen nog nagloeit nadat het vuur er voorbij is gegaan. In Q 111 werd deze fase van het bakproces nakoelen (nǭkø̄̄l\) genoemd. [N 98, 142]
II-8
|
34584 |
achterwand |
achterbred:
axtǝrbrēt (L290p Panningen),
achterklap:
achterklap (L290p Panningen),
achterste bred:
axtǝrstǝ brēt (L290p Panningen),
bred:
brēt (L290p Panningen),
plank:
plank (L290p Panningen
[(bij de korte kar)]
)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|