18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (L290p Panningen)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21312 |
duits |
pruisisch:
Prūsesch (L290p Panningen)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duiventil:
dūvǝtel (L290p Panningen),
slag:
sjlāāg (L290p Panningen),
šlāx (L290p Panningen)
|
(duiven)til [SGV (1914)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duif:
doef (L290p Panningen)
|
wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
déé wört dòò do.l van(ne) (L290p Panningen),
dóó wuurste dol van (L290p Panningen),
zôê wörse dòòl (L290p Panningen),
duizelig:
duuzelig (L290p Panningen),
dūūzelig (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
dūzelig (L290p Panningen),
déé wört dòò dūū.zelig van(ne) (L290p Panningen),
zôê wörse dūūzeleg (L290p Panningen),
licht:
līcht in e kóp (L290p Panningen),
verduizeld:
(= buiten kennis).
verduusjeld as et he.l genóg gè.jt (L290p Panningen)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [SGV (1914)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
hazedistel:
hazedistel (L290p Panningen, ...
L290p Panningen),
hazedoorn:
hazedeur (L290p Panningen),
hāzǝdø̄r (L290p Panningen)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad [DC 42b (1967)]
I-5, III-4-3
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
WLD
doezjendpôêt (L290p Panningen)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18685 |
dunne sjaal |
zijden dasje:
zieën dééske (L290p Panningen)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18366 |
dunne wollen kous |
hoos:
hooze (L290p Panningen)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
hoos:
hooze (L290p Panningen)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|