33703 |
kuil |
kuil:
kǫu̯l (L355p Peer)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kuiltje:
keilke (L355p Peer)
|
Kuiltje in de wang: een kuiltje in de wang, bijv. als men lacht (kuilke, kuiltje, putje). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kǫwp (L355p Peer),
tijn:
tęjŋ (L355p Peer)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|
26497 |
kuipdeksel |
kuipdeksel:
kūpdęksǝl (L355p Peer)
|
Het uit twee halve cirkels bestaande deksel van de steenkuip. In Q 240 was de kuip half open. Er lag een plankje met half maantje op (Coenen, pag. 115). Zie ook het lemma ɛhalf kuipdekselɛ.' [N O, 19e; Vds 146; Jan 153; Coe 134; Grof 155; A 42A, 36 add.]
II-3
|
22997 |
kunstenaar |
kunstenaar:
’ne kinstenāēr (L355p Peer)
|
Kunstenaar. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32624 |
kunstmest |
chimique:
šǝmik (L355p Peer)
|
Onder kunstmest worden meststoffen verstaan, die - anders dan stalmest, compost, groenmest, gier e.d. - geen organische stoffen bevatten, maar kunstmatig, langs chemische weg bereid zijn. Van de opgesomde woordtypen lijken de meervoudsvormen de veelheid van kunstmestsoorten tot uitdrukking te brengen. Of en waar de woordtypen vette(n) en vreemde vette(n) als enkelvouds- dan wel als meervoudsvormen moeten worden opgevat, kon uit het materiaal niet worden opgemaakt. Met de typen gemengelde stoffen en alle mest ondereen wordt wellicht de zgn. mengmest of samengestelde kunstmest bedoeld, waarin zowel N (stikstof), als P (fosfor) en K (kali) voorkomen. Voorzover met een kunstmestterm uit deze opsomming een bepaalde soort kunstmest wordt (werd) aangeduid, is daarvan achter het nummer van de betreffende plaats melding gemaakt. Voor het (...)-gedeelte van de varianten hieronder zie men het lemma (stal)mest. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2b - 4, 8; JG 2c; N 11, 23 + 24; N 11A, 61; N P, 9 + 10]
I-1
|
19632 |
kussensloop |
kussentreksel:
kēͅsəntreͅksəl (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer),
keͅsəntrɛksəl (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwaaitong:
kuitong (L355p Peer),
lelijke heks:
lielike heks (L355p Peer),
vuiltong:
voul tong (L355p Peer)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
24341 |
kwaken |
schreeuwen:
sxrīvǝn (L355p Peer)
|
Roepen, gezegd van de eenden. [L 37, 8b]
I-12
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalver (L355p Peer)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|