28206 |
steengruis |
fijne kiezel:
fijne kiezel (L355p Peer),
grind:
grent (L355p Peer),
kiezel:
kizǝl (L355p Peer)
|
Kleine stukjes steen waarmee men wegen bedekt. Voor een verklaring van het woordtype ɛbrokkeljonɛ zie men de toelichting bij het lemma ɛmokerɛ (WLD II.9, blz. 15) waarin ɛbrokkeljonɛ in verband wordt gebracht met het Franse ɛbriquallonsɛ en het Waalse ɛbricayonsɛ ø̄steenpuinø̄.' [L 24, 28a; monogr.]
I-8
|
19637 |
steenkool |
kolen:
kolen (L355p Peer, ...
L355p Peer),
kool:
kool (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
steenkool [ZND 04 (1924)], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
26493 |
steenkuip |
kuip:
kø̜̄jp (L355p Peer),
kūp (L355p Peer),
kǭwp (L355p Peer)
|
De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
26060 |
steenzolder van de windmolen |
molenstenenzolder:
molenstenenzolder (L355p Peer)
|
De verdieping van de windmolen waar zich de molenstenen bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de watermolenɛ.' [N O, 27a; A 42A, 1; monogr.]
II-3
|
21421 |
stelen |
stelen:
stailen (L355p Peer),
stāēlen (L355p Peer),
stēͅlən (L355p Peer),
stèlen (L355p Peer)
|
stelen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
21422 |
stelen, scheefslaan |
in het geheim wegnemen:
hēͅə hēgət ent chəheͅm wächənōmən (L355p Peer),
pikken:
pekkən (L355p Peer),
scheefslaan:
schīəfslaoən (L355p Peer)
|
Hij heeft het in t geheim weggenomen (gemeenzame uitdrukkingen als "scheefslaan, pikken"enz). [ZND 01u (1924)]
III-3-1
|
25966 |
stellingmolen |
galerijmolen:
galdǝrimōln (L355p Peer)
|
Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j]
II-3
|
18158 |
stelpen van bloed |
stelpen:
als ge blooid moed da stelpen (L355p Peer)
|
Stelpen van bloed (struppen, stolpen, stoppen, stollen. [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22367 |
stelt |
stelt:
’ne stelt (L355p Peer)
|
Stelt. [Willems (1885)]
III-3-2
|
19522 |
stenen pot, keulse pot |
pot:
pot (L355p Peer)
|
een stenen pot (hard gebakken, blauwgrijs) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|