18275 |
weefsel, stof |
goed:
gut (L355p Peer),
stof:
(de) stof (L355p Peer)
|
de stof (het goed) [ZND 07 (1924)]
III-1-3
|
21518 |
weekblad? |
illustratie (<fr.):
illestratie (L355p Peer),
illoestratie (L355p Peer)
|
weekblad met veel prenten en fotos [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
23511 |
weekdienst |
weekdienst:
weeekdienst (L355p Peer)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18166 |
weer genezen |
weer genezen:
wier genèzen (L355p Peer),
weer op de been:
wier op de bieën (L355p Peer),
weer op de gang:
wier op ə gang (L355p Peer)
|
hij is weer op zijn effen (weer genezen) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
kroenekranenzomer:
kroenekranezomer
krūnəkranəzomər (L355p Peer)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
weerborstels (L355p Peer)
|
Valse kruin; weerborstel. [N 109 (2001)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
warmteweerlichten:
wermte-wèrlichten (L355p Peer),
weerlichten:
wèrelichte (L355p Peer)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
hitstweerlicht:
t hitstweerlicht
⁄t hetst-wēͅrlext (L355p Peer)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wēͅr (L355p Peer)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
23708 |
weesgegroet |
weesgegroet maria:
weesgegroet maria (L355p Peer)
|
Het gebed "Weesgegroet Maria", "Ave Maria", groetenis [jejruust zais(t) de Maria]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|