e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte klaver, steenklaver steenklaver: stin[klaver] (Peer), witte klaver: wetǝ [klaver] (Peer) Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5
witte kool witte kabuis: witte kabeis (Peer), witte kool: wetə kiəl (Peer), witte kieəl (Peer) [Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] I-7
witte kwikstaart koeheerdje: van koewachtertje  kouweertje (Peer), van: koewachtertje  kouweertje (Peer) kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-4-1
wittebrood mik: mek (Peer) wit brood [ZND 01u (1924)] III-2-3
woelen schravelen: schravele doen kinders in bed (Peer) Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)] III-1-2
woensdag voor pasen goensdag voor pasen: goensdig veer poasen (Peer) De woensdag in de week vóór Pasen [schorsel-/schortelwoensdag]. [N 96C (1989)] III-3-3
woest, onachtzaam lopen hollen: taffelen"doen aa minsen, meh hollen is hiejel wat anders.  hollen (Peer) Woest, onachtzaam lopen (hollen, taffelen, razen, erop los lopen). [N 109 (2001)] III-1-2
wolfsgebit, gebroken gebit trens: trɛ.ns (Peer) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wonde wonde: die won zal zaèren (Peer), won (Peer), wonde (Peer) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2
wonen wonen: wūnən (Peer) wonen [ZND 08 (1925)] III-2-1