33968 |
borsttuig |
borsthaam:
bǫrsthām (L355p Peer)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
33713 |
bos |
bos:
bǫs (L355p Peer)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
busseltje:
busselke (L355p Peer)
|
[ZND 22 (1936)]
I-7
|
20734 |
bosbessenvlaai |
walberenvlaai:
Syst. Frings
walbɛ̄rəvlāi̯ (L355p Peer),
waldbeervlaai:
Syst. Frings
walbɛ̄rvlāi̯ (L355p Peer)
|
Vla met vulling van bosbessen (mollebeerevlaoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (L355p Peer)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
achterst(e) voor [eggen]:
ɛxtǝrstǝ vēr (L355p Peer)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
19585 |
bot mes |
hak:
ook: hàk
ən hak (L355p Peer)
|
bot mes; inventarisatie schertsende benamingen (puitevilder, pierelubberke); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (L355p Peer),
botter:
botǝr (L355p Peer)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
boteram (L355p Peer),
boterham (L355p Peer),
Syst. Frings M.
bot(ə)ram (L355p Peer),
bot(ə)rəm (L355p Peer),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boterham (L355p Peer),
boterém (L355p Peer),
bōteram (L355p Peer),
snee:
snee (L355p Peer)
|
boterham [ZND 32 (1939)] || Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] || hoe noemt men de met boter gesmeerde snee brood [ZND 48 (1954)] || Moeder! Mag ik een boterham [ZND 45 (1946)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bob:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bob (L355p Peer),
boo:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
boo (L355p Peer)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|