id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25032 | knarsen | kwarsen: kwarsje (Posterholt) | een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4 |
21347 | knecht | knecht: eene nuje knĕcht (Posterholt) | knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] III-3-1 |
33338 | knecht, algemeen | knecht: knęxt (Posterholt), knɛx (Posterholt) | [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6 |
17921 | knellen | klemmen: klemme (Posterholt), knellen: knellen (Posterholt), stremmen: sjtremmen (Posterholt) | knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18174 | knellen, gezegd van schoenen | klemmen: klemt (Posterholt), knellen: knelt (Posterholt) | drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3 |
21058 | kneuzen | blutsen: blötsje (Posterholt) | blutsen [SGV (1914)] III-2-3 |
33939 | knevels | knevelen: knē̜vǝlǝ (Posterholt) | Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45] I-10 |
17677 | knie | knie: kneen (Posterholt), kni (Posterholt), knie (Posterholt) | knie [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] III-1-1 |
17678 | knieholte | hees: hees (Posterholt) | knieholte [DC 01 (1931)] III-1-1 |
23369 | knielbankje | knielbankje: knielbenkske (Posterholt) | Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3 |