33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprøŋk (L387p Posterholt)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|
24996 |
uitgieten |
schenken:
sjinke (L387p Posterholt)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17854 |
uitglijden |
uitrutschen (<du.):
oetroetsje (L387p Posterholt),
uitschieten:
(oetsjeete) (L387p Posterholt)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oetheure (L387p Posterholt),
uitvragen:
oetvroage (L387p Posterholt),
vunderen:
fundere (L387p Posterholt)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
31087 |
uitleesten |
uitleesten:
uitleesten (L387p Posterholt)
|
Het, eventueel met behulp van een leesthaak, uit de schoen trekken van de leest. [N 60, 141b]
II-10
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
oetlik (L387p Posterholt)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
uitleggen:
oetlikge (L387p Posterholt)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18311 |
uitneembaar frontje |
stukje:
sjtèùkske (L387p Posterholt)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21452 |
uitnodigen |
verzoeken:
verzeuke (L387p Posterholt)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
31062 |
uitpoetsen |
uitpoetsen:
ūtputsǝ (L387p Posterholt)
|
Het met diverse uitpoetsmiddelen bewerken van de schoenen of polijsten van de randen. [N 60, 131b]
II-10
|