e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitgestort zaad van de hengst sprongen: šprøŋk (Posterholt) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgieten schenken: sjinke (Posterholt) een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)] III-4-4
uitglijden uitrutschen (<du.): oetroetsje (Posterholt), uitschieten: (oetsjeete) (Posterholt) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uithoren: oetheure (Posterholt), uitvragen: oetvroage (Posterholt), vunderen: fundere (Posterholt) door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitleesten uitleesten: uitleesten (Posterholt) Het, eventueel met behulp van een leesthaak, uit de schoen trekken van de leest. [N 60, 141b] II-10
uitleg uitleg: oetlik (Posterholt) het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)] III-3-1
uitleggen uitleggen: oetlikge (Posterholt) duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] III-3-1
uitneembaar frontje stukje: sjtèùkske (Posterholt) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitnodigen verzoeken: verzeuke (Posterholt) iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)] III-3-1
uitpoetsen uitpoetsen: ūtputsǝ (Posterholt) Het met diverse uitpoetsmiddelen bewerken van de schoenen of polijsten van de randen. [N 60, 131b] II-10