24981 |
borrelen (van water) |
bobbelen:
bobbelen (L387p Posterholt),
borrelen:
borrele (L387p Posterholt),
borrend wellen:
welt-borrend (L387p Posterholt),
pruttelen:
pruttele (L387p Posterholt)
|
bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || door opstijgende damp- of gasbellen in beweging zijn, gezegd van vloeistoffen [bobbelen, borrelen, portelen, drijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26141 |
borst |
borst:
bǫrš (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
Bij houtverbindingen, het eindvlak dat ontstaat wanneer er een pen of keep aan het stuk hout wordt gezaagd. Zie ook afb. 128. Een borst kan rechthoekig of schuin zijn uitgevoerd. [N 54, 42b] || Zie afbeelding 2.19. [JG, 1b; N 8, 32.2]
I-9, II-12
|
19497 |
borstel |
borstel:
borstǝl (L387p Posterholt),
börstjel (L387p Posterholt),
schrobber:
šrøbǝr (L387p Posterholt)
|
borstel [SGV (1914)] || De borstel waarmee men de koperen ketel schoonmaakte. Volgens de invuller uit L 387 was een "schrobber" een heibezem waarvan de fijne, dunne takken waren afgesneden zodat met dikkere takken heide werd geschuurd. De "schuurbessem" uit L 381b was een, liefst halfversleten, zelf gebonden bezem van dunne berketwijgen of heide. [N 57, 39a] || Het stijve haar van een varken dat men aan de uiteinden van de pekdraad vastmaakt om de draad gemakkelijker door de met een els geprikte gaten heen te halen. Hensen zegt hierover op pag. 37: "Bij "binnengenaaide" schoenen maakt men gebruik van een pekdraad. Die pekdraad bestaat uit ongeveer 4 tot 6 dunnere draden van vlas welke in elkaar gedraaid worden en van pek voorzien om verrotting door vocht en verschuiving tegen te gaan. De beide uiteinden van de pekdraad moeten geleidelijk uitlopen (rispeleind) om een borstel te kunnen bevestigen. Deze borstels kunnen van varkenshaar zijn of van staal." Zie afb. 14. [N 60, 198a; N 60, 195b; N 60, 238a]
II-10, II-2, III-2-1
|
17578 |
borstelig haar |
pezen:
peeze (L387p Posterholt)
|
borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17631 |
borsten |
memmen:
memme (L387p Posterholt)
|
borsten van de vrouw [mamme, memme, tette, tiete] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
bŏrsjt (L387p Posterholt),
borstkas:
boorskas (L387p Posterholt)
|
borst(kas) [SGV (1914)] || Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33988 |
borstnet |
borstnet:
bǭršnęt (L387p Posterholt)
|
Vliegennet dat alleen voor de borst van het paard wordt gehangen. [JG 1a, 1b; N 13, 83b]
I-10
|
33969 |
borstriem |
borstriem:
bōršrēm (L387p Posterholt)
|
Leren riem van het borsttuig die voor de borst van het paard zit. Zie ook opmerking onder lemma Borsttuig. [N 13, 52]
I-10
|
18400 |
borstrok |
borstrok:
bòòrsrok (L387p Posterholt),
lijfje:
liefke (L387p Posterholt)
|
borstrok, onderkledingstuk dat over het hemd wordt gedragen [hemdrok, humperok, sjtoep, liefke, slaoplijf] [N 25 (1964)] || Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18603 |
borstrok (voor mannen) |
borstrok:
borsjrok (L387p Posterholt)
|
Mannenborstrok. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|