19536 |
schrobbezem |
schrobber:
Zie tekening: c: (rechts)
šrubər (L381a Putbroek)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19565 |
schuier |
borstel:
børštəl (L381a Putbroek),
klederborstel:
kleͅi̯ərbørštəl (L381a Putbroek)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (L381a Putbroek)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
zand:
zantj (L381a Putbroek)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33416 |
schuurpoort |
schuurpoort:
šȳrpǫrt (L381a Putbroek)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19778 |
sering |
kruidnagel:
-
kroe:tne:gəl (L381a Putbroek, ...
L381a Putbroek),
kruisbloem:
-
kruutsbloom(ə) (L381a Putbroek, ...
L381a Putbroek),
pinksterbloem:
-
pinkstərbloom(ə) (L381a Putbroek, ...
L381a Putbroek)
|
[DC 17 (1949)]sering [DC 17 (1949)]
I-7, III-4-3
|
28694 |
sikkel |
(het/de) kromme:
krom (L381a Putbroek)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
mv t6
s6lot* (L381a Putbroek),
salot* (L381a Putbroek),
sjarlot:
mv -te
sjerlot (L381a Putbroek)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
how dig om dīēn ōərə (L381a Putbroek),
slaan:
slaon (L381a Putbroek)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
šlek (L381a Putbroek)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|