17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
bölles (Q032a Puth),
knauw:
knao (Q032a Puth),
knots:
Meer achterhoofd.
knötsch (Q032a Puth)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
34638 |
hoofdbord |
kraan:
krān (Q032a Puth)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
18187 |
hoofddoek |
kopplag:
kopplak (Q032a Puth),
plag:
plak (Q032a Puth)
|
hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
huitkĕs (Q032a Puth)
|
zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
begijnenkapje:
begīēnekepke (Q032a Puth)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køsə (Q032a Puth)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
kopluis:
koplōēs (Q032a Puth),
luis:
lōēs (Q032a Puth),
lūūs (Q032a Puth)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (Q032a Puth)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kopštø̜k (Q032a Puth)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
sluier:
sjluier (Q032a Puth)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|