33205 |
opbrengst van een aardappelstruik |
struik:
štrūk (Q032a Puth)
|
Bij het woordtype kooksel wordt opgemerkt: "eigenlijk voldoende om éénmaal van te eten". [N 12, 19]
I-5
|
21548 |
openbare verkoop |
<omschr.> alles wordt verkocht:
alles weurd verkoch (Q032a Puth),
verkoop:
Opm. klemtoon op de laatste lettergreep.
verkaup (Q032a Puth)
|
openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18199 |
openbroek met linten |
broek:
brook (Q032a Puth),
snelzeiker:
vrouwenbroek zonder `voorkruis`
sjnelzeiker (Q032a Puth)
|
nachtkleding: inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20717 |
opgewarmde koffie |
breuzel:
breuzel (Q032a Puth)
|
Opgewarmde koffie (schuddebol?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pø̜l (Q032a Puth)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
ophauwe (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
optrekken:
optrèkke (Q032a Puth)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32928 |
opper |
huist:
hūs (Q032a Puth)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
18030 |
oprispen |
opstuiken:
opsjteuke (Q032a Puth),
rupsen:
röpsje (Q032a Puth)
|
oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
allez-hop:
alęi̯ hǫp (Q032a Puth)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|