25202 |
vorst, het vriezen |
gevreur:
gevrêûr (Q032a Puth),
gevröir (Q032a Puth)
|
vorst (vriezend weer) [SGV (1914)] || vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (Q032a Puth)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
18279 |
vouw |
vouw:
vauw (Q032a Puth, ...
Q032a Puth),
vauwe (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
vouw [SGV (1914)] || vouwen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
vauwe (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
vouwen (mv) [SGV (1914)] || vouwen (ww) [SGV (1914)]
III-1-2
|
21397 |
vragen |
vragen:
vraoge (Q032a Puth)
|
vragen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde man:
eine vre͂me man (Q032a Puth)
|
vreemde [een ~ man] [SGV (1914)]
III-3-1
|
32944 |
vregelstok |
vregelaar:
vręi̯gǝlē̜r (Q032a Puth)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
19341 |
vreugde |
plezier:
plezeer (Q032a Puth)
|
vreugde [SGV (1914)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
vriend:
eine troei vröndj (Q032a Puth),
vrundj (Q032a Puth)
|
trouwe [een ~ vriend] [SGV (1914)] || vriend [SGV (1914)]
III-3-1
|
25203 |
vriesweer |
vriesweer:
vrees waer (Q032a Puth)
|
vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|