18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
boͅtinə (Q012p Rekem)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
29817 |
holle steen |
bimsblok:
bems˱blǫk (Q012p Rekem),
zwembrik:
zwømbrek (Q012p Rekem)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
homel (Q012p Rekem),
oͅməl (Q012p Rekem)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
stuk:
stök (Q012p Rekem)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25062 |
homp, brok, klont |
klot:
klot (Q012p Rekem),
kloͅt (Q012p Rekem),
kluit:
(steen, kolen).
kly(3)̄t (Q012p Rekem)
|
kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hont (Q012p Rekem),
hoond (Q012p Rekem),
hōnd (Q012p Rekem),
h‧oͅnt (Q012p Rekem),
o.nt (Q012p Rekem),
ond (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
oŋt (Q012p Rekem),
ōnt (Q012p Rekem)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m]
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
hǭnǝŋ (Q012p Rekem),
ō.neŋ (Q012p Rekem)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28675 |
honingpers |
pers:
pēǝ.rs (Q012p Rekem)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
hoejt (Q012p Rekem),
kop:
d ōjərs fan zənə kop (Q012p Rekem),
star gebruikt men volgens de informant alleen nog in uitdrukkingen, zoals b.v. jn\\ v$r z\\n star how\\.
kop (Q012p Rekem),
Zelden nog eens hoejt.
kop (Q012p Rekem)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || Een groot voorhoofd. [ZND 08 (1925)] || hoofd [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
stomme kop:
stomme kop (Q012p Rekem),
varkenskop:
Varkenskop.
vèrkeskop (Q012p Rekem)
|
Spotbenamingen voor het hoofd [N 109 (2001)]
III-1-1
|