18157 |
betten van een wonde |
baden:
baejə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
ən wón bɛjə (Q012p Rekem),
uitwassen:
oetwassche (Q012p Rekem),
oetwasschen (Q012p Rekem)
|
betten [ZND m] || een wonde betten [ZND B1 (1940sq)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
18378 |
beugeltas |
kalebasje:
kəlbeͅskə (Q012p Rekem)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beuk (Q012p Rekem),
beukenboom:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
bōkəboͅu̯m (Q012p Rekem)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beuk:
bōk (Q012p Rekem)
|
beukenootje [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
murg:
meurg (Q012p Rekem),
murg (Q012p Rekem),
møͅrəx (Q012p Rekem),
murw:
murf (Q012p Rekem),
voos:
vuəs (Q012p Rekem)
|
beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
20180 |
bevallen |
een kind krijgen:
e keint krīēge (Q012p Rekem),
kind krijgen:
keind kriegen (Q012p Rekem)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trē.i̯ǝ (Q012p Rekem)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerhoek:
vōrōk (Q012p Rekem)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
25573 |
bewerken van het deeg op de werktafel |
inkloppen:
ęnklǫpǝ (Q012p Rekem),
inslaan:
ęnslǭn (Q012p Rekem)
|
De vraagstelling van N 29, 30b was: Welke bewerking ondergaat het deeg hier (op de werktafel): 1. platkloppen. 2. droogwerken. 3. doorslaan, 4. nog andere bewerkingen? Deze vraagstelling heeft de informanten toch wel problemen bezorgd bij de invulling. Woordtypen uit groep 4 en uit groep 1, 2 en 3 die per se iets anders aanduiden dan "platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan", zijn naar de desbetreffende lemmata overgebracht. In dit lemma zijn vooral de synoniemen van ..platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan" verwerkt. De voorrijs wordt beëindigd door de doorslag. Wanneer het deeg in de trog ligt, wordt het met de hand in stukken verdeeld, die gevouwen en gekneed worden, zodat het grootste gedeelte van het gevormde koolzuurgas en de gevormde alcohol eruit verwijderd worden (Schoep blz. 97). Door de doorslag wordt echter ook de kleefstof weer in aanraking ge-bracht met nieuw, ongebonden water, waardoor de nazwelling van de kleefstof bevorderd wordt. Hierdoor wordt het deeg droger (Schoep blz. 98). [N 29, 30b; N 29, 34; monogr.]
II-1
|
25107 |
bewolkte lucht |
betrokken lucht:
bətrəkə (Q012p Rekem),
bewolkte lucht:
bewolk (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
heel betrokken lucht:
log ɛs (h)iəl bətrəkə (Q012p Rekem),
lucht met wolken:
log ɛs (h)iəl mɛt wowkə bəkɛk (Q012p Rekem)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|