19473 |
schaarde |
hap:
ap (Q012p Rekem),
schaarsje:
šēͅrskə (Q012p Rekem),
tandje:
tèntsjəs (Q012p Rekem)
|
Kerf of breuk in het scherp van een mes (schaard, schaar, schaal) [N 79 (1979)] || schaard, stukje uit den snijkant van een mes [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
22314 |
schaats |
schaats:
sjaats (Q012p Rekem),
strikschoen:
strikshoon (Q012p Rekem)
|
een schaats [schaverdijn, schofferdijn, schrikschoen] [N 112 (2006)] || Schaats. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
šàtsən (Q012p Rekem),
strikschoen rijden:
strekšoon reje (Q012p Rekem)
|
Ik ga schaatsenrijden. [ZND 06 (1924)] || Schaatsenrijden. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
24432 |
schaatsenrijder |
poppensnijder:
póppəsnĭĕdər (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
schaatsertje: Hoe noemt u het insect dat met schokkende bewegingen over het water lijkt te schaatsen? Het lijf van het insect staat op lange poten op het water. [N100 (1997)]
III-4-2
|
22155 |
schacht |
schacht:
šax (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits])
|
De vertikale verbinding tussen het ondergrondse en het bovengrondse deel van een mijn. De schacht wordt niet alleen gebruikt voor het transport van personeel, kolen en materiaal, maar ook voor de luchtverversing. [N 95, 73; monogr.; Vwo 674; Vwo 637; Vwo 429; Vwo 122]
II-5
|
28242 |
schachtbok, schachttoren |
bellefleur:
bellefleur (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei]),
schacht:
sxax (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Maurits])
|
De bovengrondse stalen of betonnen constructie waarin de schachtwielen zijn gemonteerd. [N 95, 12; N 95, 74; monogr.; N 95, add.; Vwo 108; Vwo 676; Vwo 678]
II-5
|
28246 |
schachtkooi |
kas:
kas (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Liftkooi, meestal met verschillende etages, waarmee personeel, mijnwagens en materiaal ondergronds of bovengronds worden gebracht. Het woordtype "waterkas" wordt volgens de invuller uit K 361 in de mijn van Zolder gebruikt voor de eerste liftkooi. De opgave "kiebel" uit Q 113 was van toepassing op de "mijnkooi ter aflating van mijnwerkers" (Jongeneel pag. 32). [N 95, 85; monogr.; Vwo 409; Vwo 438; Vwo 478]
II-5
|
27162 |
schachtwiel |
molette:
(mv)
malętǝn (Q012p Rekem
[(Zwartberg)]
[Zwartberg]),
rader:
rājǝr (Q012p Rekem
[(Zwartberg)]
[Maurits])
|
De twee of vier grote kabelschijven die in de schachtbok zijn gemonteerd. Via deze schijven loopt de kabel die de verbinding vormt tussen de kooien en de ophaalmachine. Twee kabelschijven draaien steeds paarsgewijs maar in de omgekeerde richting, omdat de ene kooi daalt terwijl de andere stijgt. Het woordtype "molette" is volgens de invuller uit K 361 verouderd. [N 95, 75; N 95, 80; monogr.; Vwo 523]
II-5
|
25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
vér zitten èn de lommer (Q012p Rekem)
|
Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
27639 |
schaft |
malète:
malɛtǝ (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Beringen])
|
De invuller uit Q 121c merkt voor de Domaniale mijn op dat de schaft duurde van half elf tot kwart voor elf. [N 95, 55; N 95, 53a; N 95, 53b; N 95, 50; monogr.; Vwo 494; Vwo 498; Vwo 679]
II-5
|