33713 |
bos |
bos:
boš (Q012p Rekem),
bǫs (Q012p Rekem)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33773 |
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt |
bles:
blęs (Q012p Rekem)
|
Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27]
I-9
|
19731 |
bot |
bot:
boͅt (Q012p Rekem)
|
bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32795 |
bot eggen |
terugwaarts [eggen]:
trykwars (Q012p Rekem)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (Q012p Rekem),
bǭtǝr (Q012p Rekem),
botter:
botǝr (Q012p Rekem)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boo:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9 (verouderd)
boͅw (Q012p Rekem),
boterham:
bōtəram (Q012p Rekem),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
baoterham (Q012p Rekem),
boter ham (Q012p Rekem),
bōͅtram (Q012p Rekem),
boͅ:tram (Q012p Rekem),
smouer:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
smoͅwər (Q012p Rekem),
snede:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
snijj (Q012p Rekem)
|
boterham [ZND 32 (1939)], [ZND B2 (1940sq)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
20713 |
boterham (kinderwoord) |
bam:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bam (Q012p Rekem),
bammetje:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9
bamoke (Q012p Rekem)
|
Zijn er kinderwoorden voor boterham? [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
34248 |
boterkuip |
boterlamp:
boterlamp (Q012p Rekem)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
20553 |
boterkussentje |
boterbabbelaar:
bôôtərbàbbəléér (Q012p Rekem)
|
boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32948 |
botteriken |
haletten:
a`lętǝ (Q012p Rekem)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|