19445 |
achteruit |
achteruit:
àchtərōēt (Q012p Rekem),
courtje:
geplaveide strook of plaats achter het huis
ky(3)̄rkə (Q012p Rekem),
geleg:
stuk grond rond het woonhuis met stallingen, enz.
gəlēͅx (Q012p Rekem),
terug:
tryk (Q012p Rekem)
|
koer, achteruit [ZND m] || Open plaats achter een huis (dam, werft, bleek, achteruit, plaats) [N 79 (1979)] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10, III-2-1
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteroetgaon (Q012p Rekem),
achteruitwijken:
achtərūtwikə (Q012p Rekem),
terugtrekken:
trugtrekke (Q012p Rekem),
wijken:
wieken (Q012p Rekem),
wikə (Q012p Rekem)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
34584 |
achterwand |
stopsel:
stø̜psǝl (Q012p Rekem
[(mv stø̜psǝl)]
),
(mv)
stø̜psǝl (Q012p Rekem)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17650 |
achterwerk |
vot:
vot (Q012p Rekem)
|
buil op het hoofd [buts, buil] [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17630 |
adamsappel |
knobbel:
knobbel (Q012p Rekem)
|
Adamsappel (bierknop, (keel)knobbel). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17781 |
adem |
adem:
ōjəm (Q012p Rekem),
asem:
ōšəm (Q012p Rekem),
əch kan mənən ōšəm nēt krīgə (Q012p Rekem)
|
adem [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
ōjəmə (Q012p Rekem),
asem krijgen:
əch kan mənən ōšəm nēt krīgə (Q012p Rekem),
asemen:
ōšəmə (Q012p Rekem),
əch kan nēd ōšəmə (Q012p Rekem)
|
ademen [ZND 01 (1922)] || Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
d ōjərs fan zənə kop (Q012p Rekem),
hōr (Q012p Rekem),
o:r; blo:do:jer
ən ōjər ōͅpəsnĕjə (Q012p Rekem)
|
ader [ZND 01 (1922)] || de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
27573 |
administratief personeel |
bedienden:
bǝdēndǝn (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Zwartberg, Waterschei]),
leeglopers:
lēǝxlø̄pǝrs (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De beambten hadden op de mijn vergeleken met de arbeiders op tal van punten een bevoorrechte positie. Zij kregen tijdens ziekte geen controle van de door de kompels gehate ziekencontroleur (Dieteren 1984 pag. 67). Verder waren zij op de mijn "penningvrij", kregen meer en betere deputaatkolen en gratis mijnkleding. Op hun beurt waren de ondergrondse beambten weer bevoorrecht ten opzichte van de bovengrondse beambten. Hun salarissen lagen duidelijk hoger (Dieteren 1984 pag. 67). In het lemma komen algemene benamingen voor maar ook benamingen die meer schertsend of spottend zijn. [N 95, 979]
II-5
|
19803 |
afdak |
afdak:
āf˂dāk (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
remise:
remise (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
schop:
šoͅp (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem)
|
afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|