| 30800 |
flank |
flanken:
flā.ŋkǝ (L358p Reppel),
zijden:
zīǝ (L358p Reppel)
|
Zijkanten van de buik tussen de achterste ribben en de heup. De flanken dienen kort, gesloten en gevuld te zijn. Zie afbeelding 2.32. [JG 1a, 1b; N 8, 12 en 32.10]
I-9
|
| 20838 |
flauw |
flauw:
flauw (L358p Reppel),
leps:
leps (L358p Reppel)
|
flauw || meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
| 18010 |
flauwvallen |
kwalijk vallen:
kaolek (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (zwijm(el), onmacht, kwalijk, flauw). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
| 19288 |
flikflooien |
fletsen:
fletse (L358p Reppel),
flikflooien:
flikfluje (L358p Reppel)
|
flemen, vleien || mooipraten, mouwvegen
III-1-4
|
| 33755 |
fokmerrie |
kweekmeer:
kwēkmē̜.r (L358p Reppel)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
| 34312 |
fokzeug |
zoog:
zūi̯ǝ.x (L358p Reppel)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
| 20143 |
fopspeen |
lots:
syn. tuter
lòts (L358p Reppel)
|
fopspeen
III-2-2
|
| 21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
hij zal fortun maken (L358p Reppel)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
| 33528 |
framboos |
abrikoos:
abrikoos (L358p Reppel),
hennenbeer:
hinnebiêre (L358p Reppel)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
| 21555 |
frankrijk |
frankrijk:
Ve hebben in Frankriek gezeete (L358p Reppel)
|
Wij hebben in Frankrijk gezeten. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|