e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keel keel: kē̜.l (Reppel, ... ), strot: strű̄ǝ.t (Reppel) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keerstrook, wendakker voordel: vīǝ.rǝl (Reppel) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
kegelen kegelen: keigele (Reppel) Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: keigels (Reppel) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder kelder: kalder (Reppel), Ki-jk dèè hèèt ziêker water inne kalder: zijn broekspijpen zijn te kort  kalder (Reppel), keller: kaller (Reppel) kelder [ZND 36 (1941)] III-2-1
kennen kunnen: Es ¯r mich zi-jne naam neet gezagd hauw, zuiw ich hem neet miêr gekandsj (of herkandsj)höbbe  könne (Reppel) kennen III-1-4
kerel kerel: des ne rauwe kèrel (Reppel) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] III-3-1
kerkuil kerkuil: körki-jl (Reppel) kerkuil III-4-1
kermis kermis: mergen is `t k`rmis (Reppel) Morgen is het kermis. [ZND 39 (1942)] III-3-2
kers, zoete soorten kers: kiêrs (Reppel) kers I-7