e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reuver

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schelftakkenbossen, schelfhorden schansen: šansǝ (Reuver) Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70] I-6
schelm grapjas: grapjas (Reuver), rekel: réékəl (Reuver), schelm: sjéləm (Reuver) een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)] III-1-4
schemeren schemeren: ’sjemere (Reuver) schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4
schemeren van de ogen schemeren: t sjemert mich veur de auge (Reuver) schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)] III-1-1
schemering, valavond het is aan de avond: ’t is aan den aovend (Reuver), schemering: sjemering (Reuver), tussen licht en duister: ’t is tusse leech en duuster (Reuver) schemering [SGV (1914)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)] III-4-4
schenkel knokenschink: knàòkəsjink (Reuver), schenk: sjink (Reuver, ... ), schenkel: sjinkel (Reuver) schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3
schenkkan karaf: karaf (Reuver) karaf in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
scheren scheren: sjaere (Reuver) scheren [DC 38 (1964)] III-1-3
scherp de waarheid zeggen de jas uitvegen: de jas oetvaege (Reuver), snuiten: WNT: snuiten (I), 3. iemand snuiten, hem iets onaangenaams te hooren geven, hem een hondsch antwoord geven. In Zuidelijke dialecten (Onze Volkst. 2, 228a voor Limburg).  sjnuttə (Reuver) iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)] III-3-1
scherp kijken scherp kijken: sjerp kīēke (Reuver) kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)] III-1-1