23282 |
trappist |
trappist:
trappis (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
Een Trappist [Latrap]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19379 |
traproede |
roede:
rooj (L299p Reuver)
|
Elk van de houten of metalen staven die een traploper op zijn plaaats houden (roe, lat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19850 |
trechter |
trechter:
trechter (L299p Reuver)
|
trechter [SGV (1914)]
III-2-1
|
19463 |
trede |
trede:
traeje (L299p Reuver),
trē̜j (L299p Reuver)
|
Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] || Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.]
II-9, III-2-1
|
31210 |
trede, trapplank |
trapplank:
trapplaŋk (L299p Reuver)
|
De trapplank waarmee men de zwengel van een draaibank of slijpsteen met de voet in beweging zet. [N 33, 247]
II-11
|
28912 |
treeft |
treeft:
trēf (L299p Reuver)
|
Rooster om een heet ijzer op te zetten. De informant van Q 83 gebruikt als onderzetter meestal een (schoen)zool. Zie afb. 18. [N 59, 22]
II-7
|
21161 |
trein |
trein:
trein (L299p Reuver, ...
L299p Reuver)
|
een reeks spoorwagens die door een locomotief tegelijk worden voortgetrokken [trein, vapeur, avapeur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19292 |
treiteren |
plagen:
plaoge (L299p Reuver),
plaogə (L299p Reuver),
tempteren:
tamteeren (L299p Reuver),
treiteren:
trèètərə (L299p Reuver)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)] || kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
geniepige, een -:
gəniepiche (L299p Reuver),
neet:
nēēt (L299p Reuver),
neetoor:
neetoer (L299p Reuver)
|
iemand die in het geniep, stiekem plaagt [neetoor] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
honger:
hònger (L299p Reuver),
trek:
trek (L299p Reuver),
zin:
zin (L299p Reuver)
|
trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|