id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24352 | mier | moemet: mūmɛt (Riksingen) | mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] III-4-2 |
24423 | mierenei | moemettenei: mūmɛtəē (Riksingen) | mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2 |
24424 | mierenhoop | moemettennest: mūmɛtənes (Riksingen) | mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2 |
34201 | miltvuur | koolvuur: kōǝlvȳr (Riksingen) | Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.] I-11 |
23271 | misdienaar | misdienaar: mesdinner (Riksingen) | Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)] III-3-3 |
25166 | mist, nevel (alg.) | nevel: nyfəl (Riksingen) | mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] III-4-4 |
24929 | modder, slijk | moos: moͅus (Riksingen) | modder [ZND m] III-4-4 |
17833 | moe | moe: muj (Riksingen) | Wij zijn moe en we hebben dorst. [ZND 04 (1924)] III-1-2 |
20331 | moeder | ma: maa (Riksingen), maatje: make (Riksingen), mem: mém (Riksingen), moeder: moiər (Riksingen), mōēdər (Riksingen), moedertje: mŏĕdəkə (Riksingen), mre (fr.): meer (Riksingen) | moeder [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] || moeder; welke woorden hoort men uit de kindermond voor moeder [ZND 11 (1925)] III-2-2 |
33700 | moeras | moeras: muras (Riksingen) | Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8 |