e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Riksingen

Overzicht

Gevonden: 1965
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
borstrok (voor vrouwen) onderlijfje: oͅnərleͅfkə (Riksingen) borstrok voor vrouwen [N 25 (1964)] III-1-3
borstspeld spengel: [WLD II.7: lm. speld, spengel (blz. 36)]  speŋəl (Riksingen) speld waarmee de slippen van de grote omslagdoek voor de borst bijeen worden gehouden [N 25 (1964)] III-1-3
borststuk van een schort boezem: būzəm (Riksingen) borststuk, bovenste deel, ~ van een schort [boezem] [N 24 (1964)] III-1-3
borsttuig borsthaam: bǫshǭ.m (Riksingen) Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51] I-10
borstvliesontsteking fleuris: flørəs (Riksingen) pleuris [ZND 05 (1924)] III-1-2
borstzak(je) pochetmaaltje (<fr.): pošetmøͅlkə (Riksingen) pochetzakje, borstzak [N 23 (1964)] III-1-3
bos bos: bø̄š (Riksingen) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bot bot: boͅt (Riksingen) bot (niet scherp) [ZND 32 (1939)] III-2-1
boter botter: botǝr (Riksingen), bøi̯tǝr (Riksingen) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boterham boterham: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  boitram (Riksingen), kant: verzamelfiche, ook mat. van ZND 3 vraag 9  kaant (Riksingen) boterham [ZND 32 (1939)] || Zijn er andere namen van een boterham, die als platter beschouwd worden? [ZND 32 (1939)] III-2-3