20446 |
rouwsluier |
rouwsluier:
rouwsjluier (L329p Roermond)
|
een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20447 |
rouwsluier aan een hoed |
falie:
falie (L329p Roermond),
rouwsluier:
de rouwsjluier (L329p Roermond),
sluier:
sjlöjjer (L329p Roermond),
voile:
faol (L329p Roermond)
|
rouwsluier(s) aan een hoed [N 25 (1964)]
III-2-2
|
28078 |
roven |
roven:
rǫwvǝ (L329p Roermond)
|
Het nemen van honing door bijen bij andere volken. Bepaalde bijen zijn roofziek van aard en zij proberen honing te bemachtigen overal waar ze die kunnen aantreffen. De aangevallenen proberen de woning wel te verdedigen maar lang niet altijd lukt dat. Overwinnen de rovers, dan wordt heel de korf of kast leeggedragen. Roven kan leiden tot veldslagen tussen bijenvolken, waarbij niet veel bijen overleven. [N 63, 67a; N 63, 67b; Ge 37, 95]
II-6
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
rejaal (L329p Roermond),
rəjáál (L329p Roermond)
|
royaal [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
hanenkul:
hanekölle (L329p Roermond),
timpelteer:
tepeltère (L329p Roermond)
|
rozebottel
III-4-3
|
23721 |
rozenhoedje |
rozenkrans:
rozekrans baeje (L329p Roermond)
|
Een Rozenhoedje (waarbij men 1 maal het bidsnoer langs gaat). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23716 |
rozenkrans |
rozenkrans:
rozekrans (L329p Roermond)
|
De rozenkrans, het bidsnoer [bid-vr-ons?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23730 |
rozenkransmaand |
rozenkransmaand:
rozekransmaondj (L329p Roermond)
|
De Rozenkransmaand (d.w.z. oktober). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20846 |
rozijn |
krent:
LDB
krint (L329p Roermond),
WBD-WLD
krint (L329p Roermond),
rozijn:
rezien (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
rozien (L329p Roermond),
LDB
rozien (L329p Roermond),
WBD-WLD
rozīēn (L329p Roermond)
|
Een gedroogde druif (rozijn, serzijn). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
20851 |
rozijnenbrood |
krentenmik:
krentemik (L329p Roermond),
krentenmikje:
krintemikske (L329p Roermond)
|
wittebrood met krenten, rozijnen (en eventueel sucade) [DC 053A (1978)]
III-2-3
|