17962 |
schop |
schop:
sjöp (L329p Roermond),
stamp:
sjtamp (L329p Roermond)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
schop:
šop (L329p Roermond)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
stampen:
sjtampe (L329p Roermond, ...
L329p Roermond)
|
Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
sjöppe (L329p Roermond),
a) Sjöppe is troef; mit sjöppe oetkómme; b) ich had zeve sjöppes; ich had maar ei sjöpke.
sjöppe (L329p Roermond)
|
Hoe noemt u van het kaartspel de verschillende symbolen? (Het gaat om de gewone namen, niet om woorden voor "troef"enz.). - I. Schoppen. [DC 52 (1977)] || I. Schoppen: schoppen.
III-3-2
|
31694 |
schors |
bast:
bas (L329p Roermond),
schors:
šǫrs (L329p Roermond)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
24492 |
schors (alg.) |
bast:
bast (L329p Roermond),
schors:
sjors (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
šors (L329p Roermond),
LDB
sjorsj (L329p Roermond),
WBD-WLD
sjòrs (L329p Roermond)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] || schors
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schaal:
sjaal (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
schors:
WBD-WLD
sjòrs (L329p Roermond)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjorseneren (L329p Roermond),
sjorsene’e’re (L329p Roermond)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
25069 |
schortvol |
scholkvol:
sjolkvol (L329p Roermond),
schoot:
sjoot (L329p Roermond)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19506 |
schotel |
baar:
de bare mit mèlk sjtinge in de keuke
baa:r (L329p Roermond),
schotel:
sjotel (L329p Roermond),
sjótel (L329p Roermond),
šottəl (L329p Roermond),
\'n zilvere sjóttel \'n sjóttel appelmoes Hae zat zien tas naeve \'t sjuttelke Truuj sjtiet bekind óm zien fien sjóttels \'n Kaaj sjóttel
sjóttel (L329p Roermond),
bv voor vlees of wild
schottel (L329p Roermond),
kom van porcelein of aardewerk
sjóttel (L329p Roermond),
teil:
maar deze aarden pannen komen ook niet meer voor
teil (L329p Roermond)
|
grote schotel van aardewerk || schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|