17639 |
bovendeel van de rug |
kraam:
kraom (L329p Roermond),
krommenek:
kroamenak (L329p Roermond),
nek:
nak (L329p Roermond),
pokkel:
bie vader op de puukel zitte (L329p Roermond),
poekel (L329p Roermond),
puukel (L329p Roermond),
puukkel (L329p Roermond),
rug:
bie vader op te rök zitte (L329p Roermond)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
toep (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
tuup mv (L329p Roermond),
WBD-WLD
tŏĕp (L329p Roermond)
|
boomtop || Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǭvǝlēx (L329p Roermond),
spinnekop:
špenǝkǫp (L329p Roermond)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
baovəlip (L329p Roermond),
baovəlup (L329p Roermond),
boavəlip (L329p Roermond)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33942 |
bovenstangen |
stangen:
štaŋǝ (L329p Roermond)
|
De beide naar boven stekende ijzeren delen van het onder lemma Onderstangen genoemde bit. [N 13, 49]
I-10
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
lijfje:
liefke (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
korte ie
liefke (L329p Roermond)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20140 |
box |
looprek:
lauprek (L329p Roermond),
louprek (L329p Roermond),
louprék (L329p Roermond)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
braodkaitel (L329p Roermond),
broadkaetel (L329p Roermond),
braadpan:
broojpan (L329p Roermond),
voor vlees
broajpan (L329p Roermond)
|
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodwoorst (L329p Roermond),
braodwòrs (L329p Roermond),
braodwórs (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
braojwórs (L329p Roermond),
brōͅtwors (L329p Roermond),
Boeremoos mit braodwórs E kort gebed en n lang braodwórs: schertsend voor een kort tafelgebed
brao:dwórs (L329p Roermond),
gevuld met gehakt
braadworst (L329p Roermond),
varkensvlees en kruiden, gegeten bij warme maaltijden
braodwoors (L329p Roermond)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braa:f (L329p Roermond),
braaf (L329p Roermond, ...
L329p Roermond,
L329p Roermond),
bráeaf (L329p Roermond),
het kiendj is braaf (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
⁄t kiendj is braaf (L329p Roermond, ...
L329p Roermond),
⁄t kienjd is braaf (L329p Roermond),
⁄t kientj is braaf (L329p Roermond),
goed:
goot (L329p Roermond),
lief:
e leef kindj (L329p Roermond),
öt kiendj is leef (L329p Roermond),
⁄t kiendj is leef (L329p Roermond)
|
braaf [DC 02 (1932)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] || deugdzaam || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|