31053 |
schrapglas |
dun glas:
døn glās (L293p Roggel)
|
Het stuk glas waarmee men schrapt. Om de rand van zool en hak effen te krijgen schraapte men het leer af met een stukje glas, dat men op een curieuze manier, door er een bepaald keepje in te geven, rond wist af te breken (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 119b; N 60, 119c]
II-10
|
31052 |
schrappen |
met glas afschrapen:
męt glās āfšrāpǝ (L293p Roggel)
|
Met schrapglas de zool- en hakrand gladmaken. [N 60, 119a]
II-10
|
33816 |
schrikachtig |
schouw:
šǫu̯ (L293p Roggel)
|
Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k]
I-9
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sjroeben (L293p Roggel)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
30853 |
schroefheft |
heft:
hɛft (L293p Roggel)
|
Een heft, voorzien van een schroef, dienend om een els te bevatten. Zie afb. 7. [N 60, 182a]
II-10
|
31044 |
schrooien |
bijsnijden:
bīšnījǝ (L293p Roggel)
|
Het gelijksnijden van de zool- en hakrand na het in elkaar naaien van de schoen. [N 60, 115a]
II-10
|
31045 |
schrooimes |
schoenmakersmes:
šōnmę̄kǝrsmɛts (L293p Roggel)
|
Het mes waarmee men schrooit. Uit de antwoorden van de informanten blijkt dat hiervoor meestal het gewone schoenmakersmes wordt gebruikt. De informant van Q 121c merkt op dat dit schrooien intussen al lang gemechaniseerd is. [N 60, 115b]
II-10
|
19565 |
schuier |
borstel:
boͅrsəl (L293p Roggel)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
29692 |
schuif |
schuif:
šȳf (L293p Roggel)
|
Het bovenste, losse gedeelte van een schuifleest, dat met een schroef of een spijker aan het overige gedeelte van deze leest kan worden vastgemaakt. [N 60, 187b]
II-10
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
schao‧f (L293p Roggel),
schjao (L293p Roggel)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|