23534 |
zondagmissaal |
`s zondagsmissaal:
sunjesmissaal (L293p Roggel)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30978 |
zool |
zool:
zool (L293p Roggel),
zōl (L293p Roggel),
zǭl (L293p Roggel)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] || Ondervlak van schoeisel, dat deel waarop men loopt. [N 60, 76; N 60, 233a]
I-9, II-10
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (L293p Roggel, ...
L293p Roggel,
L293p Roggel),
zool (L293p Roggel)
|
De zool van een schoen in het algemeen (welke soorten?) [N 60 (1973)] || Een halve zool (halfzool, halflap?) [N 60 (1973)] || Het voorste gedeelte van de schoen wat betreft het loopvlak (balpartij? terd? tree? trap? tred?) [N 60 (1973)] || Hoe noemt men in het algemeen alle onderdelen van de schoen die evenwijdig lopen aan de onderkant van de voet? (zool?) Vgl. tek. 3 [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20189 |
zoon |
jong:
jong (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20826 |
zout |
zout:
zaot (L293p Roggel)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
21072 |
zuigen |
zuiken:
zōēke (L293p Roggel, ...
L293p Roggel)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
zoeër (L293p Roggel)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)]
III-1-2
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L293p Roggel),
zöster (L293p Roggel, ...
L293p Roggel),
nen
zuster (L293p Roggel)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23561 |
zwaaien met het wierookvat |
met het wierooksvat zwaaien:
met ut wierouksvaat zwejje (L293p Roggel)
|
(met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33836 |
zwaar paard |
bonk:
bǫŋk (L293p Roggel)
|
Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b]
I-9
|