e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roggel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dikke hakken vette hakken: vɛtǝ hakǝ (Roggel) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9
dinsdag dinsdag: deesdig (Roggel), dinsdig (Roggel) dag; dinsdag [N 07 (1961)] III-4-4
dirigent van het zangkoor dirigent (<du.): diregent (Roggel), koster: køͅstər (Roggel) De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)] III-3-3
dissel disselboom: desǝlbǭm (Roggel), distelboom: destǝlbǫu̯m (Roggel) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
dochter dochter: dochter (Roggel), meidje: mèdje (Roggel, ... ) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
dodenhuisje dodenkapel: doojekuppel (Roggel) Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)] III-3-3
doek lap: hèè poetstje zien sjoon met ene lap (Roggel) Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
donderbeestje donderbeestje: dondərbiəšəs (Roggel) donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)] III-4-2
donker, duisterx duister: duuster (Roggel, ... ) donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)] III-4-4
dood (bn.) dood: doid (Roggel), dôêt (Roggel) dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2