25010 |
krom, met bochten |
krom:
kromp (L293p Roggel)
|
krom (kromp, slom) [DC 35 (1963)]
III-4-4
|
23381 |
kroonluchter |
kroonluchter:
kroanluchter (L293p Roggel)
|
Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroe:twes (L293p Roggel),
kroetwis (L293p Roggel),
kroetwès (L293p Roggel)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
17649 |
kruis |
kruis:
krȳts (L293p Roggel)
|
Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-9
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
kruussefiks (L293p Roggel),
kruis:
kruuts (L293p Roggel, ...
L293p Roggel),
kruisbeeld:
kruutsbieldj (L293p Roggel),
lieveheer:
leevenhĭĕr (L293p Roggel),
onzelieveheer:
slivvenier (L293p Roggel)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
kroenzel:
mv: -e
kroonsele (L293p Roggel)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
23750 |
kruisje aan een kettinkje |
kruisje:
kruutske (L293p Roggel)
|
Een kruisje, aan een kettinkje om de hals gedragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23717 |
kruisje van de rozenkrans |
kruisje van de rozenkrans:
ut kruuske vanne roeezekrans (L293p Roggel)
|
Het kruisje aan de rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23314 |
kruisprocessie |
kruisprocessie (<lat.):
accent circonflexe op de y
kr^y.tspərsesi (L293p Roggel)
|
kruisen [RND]
III-3-3
|
28989 |
kruissteek |
kruissteek:
krȳtsštę̄k (L293p Roggel)
|
Bepaalde steek die men volgens de informant van Q 253 toepast bij het herstellen van barsten in het bovenwerk. Arras (II, pag. 198) zegt hierover: "De kruissteek wordt meestal gelegd op leder, dat gekloven of gebersten is b.v. een gekloven bovenleder waar noch stuk, noch nieuw voorblad mag ingezet worden." En over de maakwijze merkt hij op: "Om een goeden kruissteek te plaatsen, nemen we een zeer fijn draadje en een fijne els. We beginnen aan het uiteinde van de kloof en steken altijd over en weer, d.w.z. nu op den enen en dan op den anderen kant der kloof." Zie afb. 16. [N 60, 112c]
II-10
|