34629 |
schokken |
schokken:
šǫkǝn (L373p Roosteren),
stoten:
stōǝtǝ (L373p Roosteren)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders ophalen:
schouwers ophaole (L373p Roosteren),
schokschouderen:
sjoksjouwere (L373p Roosteren)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24241 |
scholekster |
moordekster:
eigen spelling; omgespeld; check moord—
mōͅrdeͅstər (L373p Roosteren)
|
scholekster (43 drukke zwart-witte vogel met rode bek; meest in de rivierstreek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22371 |
schommel |
schokkel:
sjòggel (L373p Roosteren, ...
L373p Roosteren)
|
Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
schòòndochter (L373p Roosteren)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
schòònmooder (L373p Roosteren)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
schòònauwers (L373p Roosteren)
|
schoonouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20150 |
schoonvader |
schoonvader:
schòònvader (L373p Roosteren)
|
schoonvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20353 |
schoonzoon |
schoonzoon:
schòònzoon (L373p Roosteren)
|
schoonzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20263 |
schoonzuster |
schoonzuster:
schòònzöster (L373p Roosteren),
zwegerse:
ie uit bien zonder neusklank
zwiegerse (L373p Roosteren)
|
schoonzuster; Bestaan er verschillende woorden voor de zuster van den man of de vrouw, en de vrouw van den broeder? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|