e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Roosteren

Overzicht

Gevonden: 1846
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
diarree aan de/het schijt: ān dǝ šīt (Roosteren) Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] I-11
diep diep: dēp (Roosteren) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
dikke boterham dubbele boterham: dubbele botteram (Roosteren) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke snee brood dikke snee: dikke schnee (Roosteren) Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)] III-2-3
dinsdag dinsdag: déénsdig (Roosteren) dag; dinsdag [N 07 (1961)] III-4-4
dissel disselboom: desǝlbǫu̯m (Roosteren) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
dochter dochter: dochtər (Roosteren), kind: kèntj (Roosteren), meidje: mètje (Roosteren) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] III-2-2
doek doek: hè vrif zien sjoon op mit einen dook (Roosteren) Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
doffer, mannelijke duif hoorn: uit Dominus  hoare (Roosteren) duif, mannetje [ZND 18 (1935)] III-4-1
donderen donderen: donderen (Roosteren), hommelen: hommelen (Roosteren) donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4