18139 |
buil op het hoofd |
knop:
knup (Q093p Rosmeer)
|
een buil (gezwel, bv. op het hoofd door een slag of val) [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
26624 |
builmolen |
buidelzeef:
bø̜̄jǝlzę̄f (Q093p Rosmeer)
|
Werktuig waarmee de molenaar in het groot de verschillende soorten van bloem en zemelen uit het meel scheidt. De builmolen bestaat uit een veelhoekige, vaak vier tot vijf meter lange, draaiende trommel waar een fijne zijden doek, de buildoek, rond is gespannen. Het meel wordt in de ronddraaiende trommel met behulp van een lange spiraal verplaatst. Vooraan in de trommel is de buildoek zeer fijn; meer naar achter toe wordt hij telkens steeds grover. Zo worden met behulp van de buil achtereenvolgens kriel, kort(meel) en zemelen afgescheiden. Enkele molenaars gebruiken in plaats van een buildoek verschillende zeven, van zeer fijn tot zeer grof. De woordtypen meelzeef, meelzift, zeef en zift zijn in dit lemma opgenomen omdat de invullers aangaven dat het hier specifiek een molen, dus geen handzeef, betrof. De builkast uit Q 19a bestond uit een draaiende trommel met een lengte van ca 2 meter en een doorsnee van 60 à 70 cm, die was bespannen met drie soorten doek: a) zeer fijn, voor wittebrood (weg: wɛk); b) minder fijn, voor grof brood (grove weg: grōvǝ wɛk) en c) grof, voor veevoer (veevoer: viǝvōr). Voor de niet-fonetisch gedocumenteerde vormen van -ømolenŋ respectievelijk ømolenŋ zie men het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; Vds 242; Jan 238; Coe 216; Grof 241; N 14, 136; N D, 33 add.]
II-3
|
33392 |
buitendeurtje van het varkenshok |
varkensstaldeur:
vɛrǝkǝssstaldē̜ ̞r (Q093p Rosmeer)
|
Het deurtje waardoor het varken de stal in en uit kan lopen. [N 5A, 60f]
I-6
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
basterd:
1a-m; 21, 02;
bassed (Q093p Rosmeer)
|
bastaard [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
18523 |
buitenzak op een jas |
maal:
mōͅl (Q093p Rosmeer)
|
buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24135 |
buizerd |
valk:
valk (Q093p Rosmeer)
|
buizerd
III-4-1
|
21507 |
burgemeester |
burgemeester:
bergemêester (Q093p Rosmeer)
|
burgemeester [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
21303 |
buskruit |
schietkruit:
shietkroot (Q093p Rosmeer)
|
buskruit [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
18588 |
bustehouder: spotnamen |
memmenstieper:
meͅməstepər (Q093p Rosmeer)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
buurman:
buurman (Q093p Rosmeer),
het es van me monk, van men muder, van buurmaan (Q093p Rosmeer),
gebuur:
gebuer (Q093p Rosmeer),
nabuur:
nôber (Q093p Rosmeer)
|
buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|