19021 |
achterdocht |
achterdenken:
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
āterdīnke (Q093p Rosmeer)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34100 |
achterklauw |
vers:
vi̯as (Q093p Rosmeer)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
31587 |
achternaafband |
reep:
rē̜p (Q093p Rosmeer)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
scheenplaat:
še̜npló̜t (Q093p Rosmeer)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
ātste (Q093p Rosmeer)
|
achterste [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
34584 |
achterwand |
achterste hoofdbred:
ātǝrstǝ hęi̯bręt (Q093p Rosmeer),
hoofd:
høt (Q093p Rosmeer),
hɛi̯t (Q093p Rosmeer)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17781 |
adem |
adem:
ôiem (Q093p Rosmeer)
|
adem [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
ôieme (Q093p Rosmeer)
|
ademen [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
ôier (Q093p Rosmeer)
|
ader [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
19803 |
afdak |
afdak:
ōͅf˂dōͅk (Q093p Rosmeer, ...
Q093p Rosmeer,
Q093p Rosmeer)
|
afdak [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|