e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kazuifel kazuifel: e kasufel (Rotem) Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] III-3-3
keel keel: kē̜.l (Rotem), strots: strōǝ.ts (Rotem) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot nek: neͅk (Rotem) Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ.lpe.in (Rotem) keelpijn [RND] III-1-2
keerstrook, wendakker voorling: vȳ ̝ǝ.rleŋ (Rotem) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: keffen (Rotem, ... ) keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelen kegelen: doͅ. wø.rt ne.tmi.ə gəkɛ.igəlt (Rotem), keigele (Rotem) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kegels (mv.) kegels: keigels (Rotem) Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] III-3-2
kelder kelder: kaldər (Rotem), kelder (Rotem), kɛ̝ldər (Rotem) kelder [RND], [ZND 36 (1941)] III-2-1
kerel kerel: ki.əl (Rotem), kīrel (Rotem), Fr. aimer  kairel (Rotem) Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND] III-3-1