e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L420p plaats=Rotem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korte onderbroek? boksje: bøkskə (Rotem), onderboks: ongərboks (Rotem) onderbroek, korte ~ [N 25 (1964)] III-1-3
korte overjas duffel: dø.fəl- dø.fəlkə (Rotem), jekker: jekker (Rotem), steek: [sic]  stīək (Rotem) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortmeel kortmeel: kǫrtmę̄l (Rotem) Het op één na grofste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kortmeel grover dan kriel en fijner dan zemelen. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ, ɛkrielɛ en ɛzemelenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 249; Jan 244; Coe 221; Grof 248; N O, 38e] II-3
kortwieken afsnijden: afsniǝn (Rotem), āfsnii̯ǝn (Rotem), leeweriken: līwǝrekǝ (Rotem), toppen: tau̯pǝn (Rotem), topǝ (Rotem), tøpǝ (Rotem) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
kossem kossem: kǫsǝm (Rotem), vang: vāǝn (Rotem) Huidplooi of kwab onder de hals van een rund. [N 3A, 107] I-11
kosten gaan: ps. omgespeld volgens Frings.  wej gun də bagə (Rotem), gelden: ps. omgespeld volgens IPA.  geͅlʔə (Rotem) Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)] III-3-1
koster koster: de kəster (Rotem), köstər (Rotem) koster [RND] || Koster. [ZND 37 (1941)] III-3-3
kostganger kostganger: kostgenger (Rotem, ... ) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: kárbənāi (Rotem), kɛrmənāj (Rotem), kotelet: koͅrtəleͅtə (Rotem) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer bedompte lucht: bədeͅmptə loͅxt (Rotem), dompig (weer): dumpeŋ (Rotem), droevig (weer): drøvix wēͅr (Rotem) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4