| 20354 |
schoondochter |
schoondochter:
sjōēndóchtər (L420p Rotem)
|
schoondochter [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
| 20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
sjōēnmóódər (L420p Rotem)
|
schoonmoeder [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
| 20150 |
schoonvader |
schoonvader:
sjōēnvaddər (L420p Rotem)
|
schoonvader [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
| 20353 |
schoonzoon |
schoonzoon:
sjōēnzōēn (L420p Rotem)
|
schoonzoon [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
| 20263 |
schoonzuster |
schoonzuster:
sjōēnzustər (L420p Rotem, ...
L420p Rotem),
zwegerse:
zwīēgərsə (L420p Rotem, ...
L420p Rotem)
|
schoonzuster [ZND 06 (1924)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 27939 |
schoor |
strever:
strē̜vǝr (L420p Rotem)
|
Schuine steunbalk tussen muurstijlen en regels. Zie ook afb. 47. [N 4A, 52c; N 31, 45d]
II-9
|
| 18331 |
schootsvel |
schootsvel:
schootsvel (L420p Rotem),
šuətsfeͅl (L420p Rotem)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
turfschup:
tø̜rfšøp (L420p Rotem)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
| 33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L420p Rotem),
schop:
šop (L420p Rotem),
šǫp (L420p Rotem)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
| 17961 |
schoppen |
stampen:
stampə (L420p Rotem)
|
schoppen [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|