32709 |
uiteenploegen |
uitereenploegen:
ō ̝tręi̯.n[ploegen] (L420p Rotem)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) uwt˲xǝtēlt (L420p Rotem)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ō.tko.mǝn (L420p Rotem)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
opgooien:
wèè zullen iest opgoeien (L420p Rotem)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
18311 |
uitneembaar frontje |
jabotje (<fr.):
[sic]
šabokə (L420p Rotem),
plastron (fr.):
plastron (L420p Rotem)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
lijkbidden:
ê als in fr. etre
liek bêjen (L420p Rotem)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
op eemes schelje (L420p Rotem),
op eine cheljen (L420p Rotem),
uitpoetsen:
eine oetpoetsen (L420p Rotem),
uitschelden:
eemes ooetschelje (L420p Rotem)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)], [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
34349 |
uitslag vertonend |
brandig:
brē̜njix (L420p Rotem)
|
Gezegd van een varken dat lijdt aan de vlekziekte. [N 19, 27b]
I-12
|
22343 |
uitsliepen |
uitsliepen:
em ə[i}s ūtslipə (L420p Rotem)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ō.tspanǝ (L420p Rotem)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|