20852 |
wijn |
wijn:
wéén (Q241p Rutten)
|
wijn [RND]
III-2-3
|
24434 |
winde |
winde:
wen (Q241p Rutten)
|
Winde waarmee in geval van een getand sluisijzer de sluisdeur op- of afgedraaid kan worden. Zie ook afb. 68 en 69 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 45; Jan 42; Coe 28; Grof 63]
II-3
|
33832 |
windzuiger |
windschepper:
we.njtjšø̜pǝr (Q241p Rutten)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
22770 |
winnen |
winnen:
wéne (Q241p Rutten)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)]
III-3-2
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
pōtǝ (Q241p Rutten)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wisǝlǝ (Q241p Rutten)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stār (Q241p Rutten)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wit (Q241p Rutten)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|
20654 |
witte kool |
witte kabuis:
wit kəba.us (Q241p Rutten)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
21267 |
woord |
woord:
woͅt (Q241p Rutten)
|
woord [RND]
III-3-1
|