e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schaesberg

Overzicht

Gevonden: 3101
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeder broeder: broor (Schaesberg) broeder [SGV (1914)] III-3-3
broederschap broederschaft: broederschaf (Schaesberg) broederschap [SGV (1914)] III-3-3
broeibak broeibak: brujbak (Schaesberg) [SGV (1914)] I-7
broek: algemeen boks: doe lupst och ummer met ing aafgezakte books (Schaesberg) Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] III-1-3
broekland, moeras moeras: moeras (Schaesberg), moet: Opm.v.d. invuller: Ned. oe.  moet (Schaesberg) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broer broer: broor (Schaesberg, ... ) broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] III-2-2
bron ader: ǭr (Schaesberg), put: pøt (Schaesberg) Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8
bronstig berig: bīrex (Schaesberg) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12
bronstig, van merries rossig: rø̜sex (Schaesberg) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.] I-9
brood brood: broed (Schaesberg), broeëd (Schaesberg), brôêt (Schaesberg) brood [DC 03 (1934)], [DC 39 (1965)], [RND] III-2-3