19345 |
dwarsdrijver |
dwarsligger:
eine dwèrschligger (Q098p Schimmert),
warsdrijver:
weesjdriever (Q098p Schimmert),
warserik:
werscherik (Q098p Schimmert),
warslap:
wĕrschlap (Q098p Schimmert)
|
dwarsdrijver [SGV (1914)] || het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)] || iemand die zonder goede reden altijd tegen spreekt; die altijd anders wil dan de meerderheid [dwarserik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18802 |
dwaze streek |
gekke streek:
gēkke schtrēēk (Q098p Schimmert),
stomme frats:
ein sjtom frats (Q098p Schimmert)
|
een dwaze streek [woei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18904 |
dwaze, onbezonnen daad |
domme trek:
cf. VD s.v. "trek"13. = streek, list, poets
eine domme trek doon (Q098p Schimmert),
onbezonnen daad:
⁄n ŏnbezônne daŏd (Q098p Schimmert)
|
een dwaze onbezonnen daad [akt, actie, kapsie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19657 |
dweilen |
schrobben:
schrôbbe (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u het schoonmaken van stenen of houten vloeren, van stoepen enz. met behulp van water en een grove doek? [N105 (2000)]
III-2-1
|
19260 |
dwingen |
dwingen:
dwinge (Q098p Schimmert),
noodzaken:
Opm. klank uit Fr. woord toi.
noitzaken (Q098p Schimmert)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)] || nopen [SGV (1914)]
III-1-4
|
18405 |
eau de cologne |
eau de cologne (fr.):
eau de cologne (Q098p Schimmert),
eau de colon (Q098p Schimmert)
|
reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
24957 |
eb, laagtij |
eb:
de ĕb (Q098p Schimmert),
eb (Q098p Schimmert),
ep (Q098p Schimmert),
laag water:
laeg water (Q098p Schimmert),
ljèèchwáátər (Q098p Schimmert)
|
eb, teruggaan van het water van de zee en de toestand van laag water [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25024 |
echo |
galm:
halm (Q098p Schimmert),
nagalm:
nao galm (Q098p Schimmert),
naogalmə (Q098p Schimmert)
|
een naklinkend geluid [halm, nagalm, echo] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20394 |
echtgenoot |
jong:
de jong (Q098p Schimmert),
man:
de mân (Q098p Schimmert),
man (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
miene man (Q098p Schimmert)
|
[haar ~ en haar kinderen] [SGV (1914)] || de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)] || man met wie je getrouwd bent (echtgenoot) [N 102 (1998)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
meidje:
maidsje (Q098p Schimmert),
vrouw:
de vrouw (Q098p Schimmert),
mien vrouw (Q098p Schimmert),
vrouw (Q098p Schimmert)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)] || vrouw met wie je getrouwd bent (echtgenote) [N 102 (1998)]
III-2-2
|