18628 |
hoge pet met opstaand bovenstuk |
hoge zijden:
hoage zie-je (Q098p Schimmert)
|
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18352 |
hoge rijgschoen |
bottine:
bottins (Q098p Schimmert),
hoge vrouwluischoen:
haug vroului sjoon (Q098p Schimmert)
|
rijgschoenen, hoge ~ voor dames [petiens, bottines] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18350 |
hoge schoen met elastieken tussenstukken |
bot:
botte (Q098p Schimmert),
brodequin (fr.):
[contaminatie van bot en brodequin (fr.) rijglaars, hoge schoen]
boddekeens (Q098p Schimmert)
|
schoenen, hoge ~ met elastieken tussenstukken in de schacht [boddekeens] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
sneeuwschoen:
sjnai sjoon (Q098p Schimmert),
stevel:
schtee-vele (Q098p Schimmert)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21866 |
hogen |
hogen:
heuge (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
hĕŭge (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)] || het bedrag waarmee men het bod verhoogt (door bijv. als verkoper mee te bieden) op een veiling [hoog] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22525 |
hogen, hoogjassen (kaartspel) |
hogen:
heuge (Q098p Schimmert)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33398 |
hok voor de beer |
beerkot:
bērkǫt (Q098p Schimmert)
|
Soms gebruikt men, in aansluiting bij de benamingen voor het hok van de zeug, ook specifieke benamingen voor de hokken van de beer, de mestvarkens en de biggen. Deze laatste staan in de drie volgende lemma''s bijeen. [N 76, 41e]
I-6
|
22024 |
holenduif |
holduif:
holdoef (Q098p Schimmert),
hòldoef (Q098p Schimmert)
|
holenduif || holenduif (33 lijkt op een blauwe postduif, maar zonder witte stuit; broedt in holle bomen en de laatste tijd ook in stadstorens en muurgaten; roep [hoe-ò, hoe-ò, hoe, hoe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30165 |
holronde voegspijker |
bol voegijzer:
bǫl vōx˱īzǝr (Q098p Schimmert)
|
Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.]
II-9
|
24323 |
hom |
hom:
homp (Q098p Schimmert),
WLD
(hŭm) (Q098p Schimmert),
hôm (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u het voortplantignsvocht van mannelijke vissen (hom, melk, geiltje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|