31458 |
kreushamer |
geulhamer:
gø̜lhāmǝr (Q098p Schimmert)
|
Hamer met aan één of twee zijden een plattoelopende, licht stompe kop. De steel van de hamer kan in het midden of aan een eind van de kop zijn aangebracht. Zie ook afb. 154. Volgens Vuylsteke (pag. 63) dient de hamer om geulen in plaatmateriaal te slaan. In de koperslagerijen in L 246 en L 266 werd de hamer echter gebruikt om een boord aan een werkstuk te drijven. [N 66, 6m-n]
II-11
|
24955 |
krib in de rivier |
krib:
ein krup (Q098p Schimmert),
krip (Q098p Schimmert),
krup (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
krib, dam van rijswerk, stenen en aarde om de bedding van een rivier te versmallen en zo de stroom te versterken, loodrecht of schuin op de oever aangebracht [bol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krøbǝbītǝr (Q098p Schimmert)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
34465 |
krielkip |
krielhen:
krilhen (Q098p Schimmert)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
21343 |
krijgen |
krijgen:
kriege (Q098p Schimmert)
|
krijgen [SGV (1914)]
III-3-1
|
22351 |
krijgertje spelen |
nalopertje spelen:
naoleuperke (Q098p Schimmert),
tikken:
tikke (Q098p Schimmert)
|
Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24198 |
krijsen |
keken:
kĕĕke (Q098p Schimmert),
krijsen:
kriesje (Q098p Schimmert),
kweken:
kwĕĕke (Q098p Schimmert)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
kriaoələ (Q098p Schimmert),
kronkelen:
krunkele (Q098p Schimmert),
wriemelen:
friemele (Q098p Schimmert)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
krop (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
krôp (Q098p Schimmert)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17579 |
kroeshaar |
kroeshaar:
kroeshaor (Q098p Schimmert),
kroezel:
krōēzel (Q098p Schimmert)
|
kroeshaar [N 10 (1961)]
III-1-1
|