e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lucifer lucifer: lucefer (Schimmert), zwegel: schwêgel (Schimmert), sjwäegel (Schimmert) Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer [SGV (1914)] III-2-1
lui lui: luie (Schimmert), lŭĭ (Schimmert), niet scheutig: neet sjüttig (Schimmert) lui (traag) [SGV (1914)] || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] III-1-4
lui (lieden) lui: luu (Schimmert, ... ), lyj (Schimmert) lui (lieden) [SGV (1914)] || lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)] || volk [RND] III-3-1
luid schreien beuken: beuke (Schimmert), böke (Schimmert), huilen: hülen (Schimmert), janken: jânke (Schimmert), krijten: kriete (Schimmert) krijten [SGV (1914)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: loewe (Schimmert, ... ) luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis luiden: t lōēwt (Schimmert) Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor een begrafenis begrafenisklok: bereffenisklok (Schimmert) Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luie of slordige naaister of kleermaker luie naaierse: lø̜j nējšǝ (Schimmert) Een naaister of kleermaker die met een te lange draad naait, werkt minder snel en slordiger dan met een draad van normale lengte. [N 62, 1g; N 59, 72] II-7
luier doek: dook (Schimmert), (doeken).  deuk (Schimmert), windel: wingel (Schimmert, ... ) luier [SGV (1914)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2
luieren luieren: luiere (Schimmert), te vuil voor te werken: te vôêl veur te wèrke (Schimmert) zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4